Ergens vorige week had ik een Engelstalig boek vast dat een stukje Tsjechov als motto droeg: ‘Zelfs van de uitgestrekte Russische steppe, brandend in de zon zonder einde, wordt een mens niet zo moedeloos en wanhopig als van een man die zich neerzet, en praat, en praat, en waarvan je niet weet wanneer hij weer zal vertrekken’.